I. Inleiding
De invloed van de Europese wetgever in ons nationaal insolventierecht neemt toe. Na de Insolventieverordening 2015/848, brengt ook de Richtlijn van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 (kortweg: Richtlijn) ons een stapje dichter bij een Europees insolventierecht. De Richtlijn ademt dezelfde filosofie als de Insolventieverordening, i.e. inzetten op continuïteit, een doelstelling die sinds de kredietcrisis hoog op de agenda van de Europese Commissie kwam te staan. Een “eengemaakt” Europees insolventierecht is echter niet voor morgen. Nadat de Insolventieverordening voornamelijk beperkt bleef tot regels van internationaal privaatrecht, legt de Richtlijn slechts materiële minimumnormen op. De nationale wetgevers behouden een ruime bewegingsvrijheid.
In deze nieuwsbrief overlopen we de basisprincipes van de Richtlijn en enkele in het oog springende regels, die we vervolgens aftoetsen aan de huidige regelgeving van boek XX WER.
II. Doelstellingen en inhoud
De drie voornaamste doelstellingen van de Richtlijn zijn de volgende:
Deze doelstellingen van de Europese wetgever komen hieronder achtereenvolgens aan bod.
1. Preventieve herstructureringsstelsels gericht op continuïteit
Het uitgangspunt van de Richtlijn is om ondernemingen in moeilijkheden te redden, zodat waardeverliezen voor schuldeisers worden beperkt, het aantal niet-renderende leningen daalt en de werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt behouden.
Hiertoe legt de Richtlijn de lidstaten op om een preventief herstructureringsstelsel uit te werken, waarbij het uitgangspunt is dat de ondernemer in moeilijkheden de controle behoudt over zijn activa en verantwoordelijk blijft voor de dagelijkse bedrijfsvoering.
De Richtlijn verplicht de lidstaten om het gebruik van preventieve herstructureringsstelsels aan te sporen door ondernemingen in moeilijkheden te informeren en te sensibiliseren. Concreet moet elke lidstaat beschikken over één of meer duidelijke en transparante instrumenten om ondernemingen vroegtijdig te waarschuwen en aan te manen om actie te ondernemen. Om orde op zaken te stellen en een herstructureringsplan uit te werken moet de onderneming in moeilijkheden volgens de Richtlijn voorts (i) kunnen bekomen dat individuele uitvoeringsmaatregelen van haar schuldeisers tijdelijk worden opgeschort en (ii) beroep kunnen doen op een “herstructureringsdeskundige”, aangesteld door een administratieve of rechterlijke instantie.
Dit alles klinkt bekend in de oren. Het Belgische recht kent verschillende mechanismen die als preventieve herstructureringsstelsels in de zin van de Richtlijn kunnen worden beschouwd. Te denken valt aan de voorlopige maatregelen (bv. de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder), het minnelijk akkoord (zowel buitengerechtelijk als gerechtelijk), en last but not least de gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord. De door de Richtlijn vooropgestelde preventie gebeurt door de kamers voor ondernemingen in moeilijkheden van de Belgische ondernemingsrechtbanken. Voorts kennen we in België onder meer de figuur van de ondernemingsbemiddelaar, die op laagdrempelige wijze kan worden aangesteld om ondernemingen in moeilijkheden bij te staan.
Toch is er nog werk aan de winkel voor de Belgische wetgever. Zo vertoont het huidige Belgische systeem van de gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord een aantal verschilpunten met de Richtlijn, die onder meer het volgende voorziet:
2. Kwijtschelding van schuld en beroepsverbod indien continuïteit onmogelijk blijkt
Indien de activiteit van een natuurlijk persoon niet meer levensvatbaar is en een vereffeningsprocedure onvermijdelijk is, moet de betrokken ondernemer volgens de Richtlijn de mogelijkheid krijgen om zijn schulden (volledig) kwijtgescholden te zien binnen ten hoogste drie jaar. Bijkomend dient elk beroepsverbod om een handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit te starten of uit te oefenen dat alleen verband houdt met de insolventie van de ondernemer, te vervallen. Eén en ander uiteraard op voorwaarde dat de ondernemer te goeder trouw heeft gehandeld. De filosofie van de Europese wetgever is duidelijk. Ondernemingszin wordt zoveel mogelijk gestimuleerd. Een mislukte poging mag een ondernemer niet uit het veld slaan.
3. Efficiëntie van procedures inzake herstructureringen, insolventie en kwijtschelding
De Richtlijn focust voorts op efficiëntiebevordering van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld. De nadruk ligt op deskundigheid van wat “herstructureringsdeskundigen” worden genoemd, zijnde de magistraten of ambtenaren die zich bezighouden met deze procedures. Zij moeten een geschikte opleiding krijgen en de lidstaten moeten gepaste toezichts- en regelgevingsmechanismen invoeren om het werk van de deskundigen daadwerkelijk te controleren. Tevens benadrukt de Richtlijn het belang van elektronische afhandeling van de betreffende procedures, namelijk de communicatie op elektronische wijze over het indienen van vorderingen, indienen van herstructurerings- of terugbetalingsplannen, kennisgeving aan schuldenaren en aantekenen van bezwaar en beroep. België heeft met het elektronische systeem Regsol op dit vlak reeds belangrijke stappen gezet.
De Belgische wetgever heeft tijd tot 17 juli 2021 om de Richtlijn te implementeren. Het is afwachten hoe de Belgische wetgever dit zal aanpakken. Houdt hij het bij een likje verf of gaat hij verder? In ieder geval zal boek XX van het WER op relatief korte termijn een aantal belangrijke wijzigingen ondergaan.